(Dit artikel is eerder verschenen in De Bokkepoot, het magazine van de Landelijke Vereniging tot Behoud van het Historisch Bedrijfsvaartuig (LVBHB), nummer 218, april 2015)
Door Jan Sepp
Vlaggen is een vorm van etiquette, beleefdheid naar je land en je omgeving. Net als met vork en mes eten is het volstrekt overbodig, maar als je het doet probeer je het goed te doen. Als je het niet goed doet zal niemand er iets van zeggen … in je gezicht. Maar dat is dan natuurlijk niet ‘ons kent ons’. En dan hebben wij het nog gemakkelijk: denk eens aan de Engelsen met hun red ensign, blue ensign en zelfs white ensign, die gevoerd mogen – nee, daar is het bijna moeten – worden al naar gelang de relatie van de schipper met de Royal Navy.
Zijn wij, historische bedrijfsvaartuigen, pleziervaart – en moeten we met onze vlagvoering dus aansluiten bij de pleziervaart? Of zijn we toch nog een beetje beroepsvaart en sluiten we aan bij wat in de beroepsvaart gebruikelijk is of was? Als je heel serieus bent doe je het zoals de Koninklijke Marine het doet en volg je het Overzicht van het voeren van vlaggen en wimpels bij de Koninklijke Marine1. Het hangt natuurlijk ook van het type schip af: een voormalige turftjalk zal anders vlaggen dan een voormalige mijnenveger.
De nationale vlag
Eerst maar eens waar iedereen het wel zo ongeveer over eens is. De Nederlandse vlag voer je op het het hek van je schip, behalve bij een tweemaster, daar voer je hem in (de gaffel van) de bezaan. De vlag mag niet te groot en niet te klein zijn, in ieder geval niet zo groot dat hij in het water hangt. Op motorschepen gebruik je een rechte vlaggenstok, rond- en platbodems mogen een gebogen vlaggenstok op het roer hebben, mits ze ook een gebogen helmstok hebben. (Sloepen met een gebogen vlaggenstok en een vlag die in het water hangt … brrr.) Grotere tjalken hadden overigens vaak toch weer een rechte vlaggenstok, meestal op het helmhout. Sleepboten hadden en hebben de vlaggenstok, puur uit praktische overwegingen, vaak vóór of op de beting staan.
De vlag is rood, wit en blauw. Soms zie je tegenwoordig weer oranje, wit en blauw, maar die vlag is voor het laatst gebruikt door de NSB van Mussert, dus daar laat je je flink mee kennen.
Als je stilligt zet je de vlag bij om acht uur ‘s ochtends, tenzij het dan nog donker is, dan doe je het bij zonsopgang. (De marine houdt overigens de vlaggenparade pas om negen uur ‘s morgens.) Je haalt de vlag weg bij zonsondergang of om negen uur ‘s avonds, wat het eerste komt. Als je op zee vaart laat je de vlag ook ‘s nachts bij staan. Als je stilligt en de vlag wappert ‘s nachts nog vrolijk door heet dat vlaggen voor de hoeren. Als er niemand aan boord is, is de vlag ook binnengehaald.
Hebben wij leden van een “koninklijke” club in ons midden? De Maas, de KRZV in Muiden of de KNMC? Zij mogen – als het lid aan boord is – een vlag met een verenigingswapen in de broek voeren. Alle andere mensen dus niet.
Dat is het. Dus geen Europese vlag met een Nederlands hoekje, en al helemaal geen Friese of Amsterdamse vlag achterop. Dat doe je maar op een huurboot.
Rond- en platbodems voeren een vleugel. Rood of blauw, en onder het scheerhoutje een rood-wit-blauw stukje. Verder mag je hem zo mooi maken als je wilt en bij feestelijke gelegenheden mag hij zelfs tot net boven het dek hangen. Als je vaart is dat laatste niet zo praktisch. Ik vroeg eens aan Peter Dorleijn, van de vereniging Botterbehoud, hoe lang een vleugel op een botter was. Zonder aarzelen antwoordde hij: “Zo lang dat hij net niet in het bovenste blok getrokken kan worden. Als hij langer is dan dat wordt hij vanzelf wel ingekort.”
De praktijk
Verder is de etiquette natuurlijk een beetje gegroeid zoals praktisch is. Vissers en vlaggen? Ik heb ze er zelden op kunnen betrappen. Nu niet en in het verleden niet. Op vlaggetjesdag werd het schip gepavoiseerd en kwam de vlag op het hek, maar verder is zo’n uitstekende stok natuurlijk heel erg onpraktisch. Hetzelfde geldt voor veel werkvaartuigen, pontons, baggermolens, elevatoren en volgens het gezegde ook modderschuiten.
In het algemeen heb ik de indruk dat er vóór de Tweede Wereldoorlog minder gevlagd werd dan erna – blader Een eeuw Nederlandse binnenvaart van Frits Loomeijer er maar eens op door – en dat er op zeilschepen minder gevlagd werd dan op motorschepen. In Sopers’ Schepen die verdwijnen (uit 1940) komt precies één vlag voor, en dat is een fantasievlag. Toen ik zelf matroos was op een Dortmunder, begin jaren ‘70, had ik een kapitein die niet veel had met de nationale driekleur. Alleen als we kolen of sojaschroot laadden haalde hij hem vanwege het stof binnen, want een nieuwe kostte geld. De Kroonvlag, de maatschappijvlag van de KNSM-dochter Nieuwe Rijnvaart Maatschappij, zag er beduidend beter uit. Misschien wel omdat er ieder halfjaar automatisch een nieuwe vlag namens “het kantoor” afgeleverd werd. Sleepschepen op de Rijn (waar een sleep gemakkelijk honderden meters lang werd) communiceerden middels de maatschappijvlag met de sleepboot.
Tegenwoordig
Terug naar het nu. Bij zeilschepen hangt de beleefdheidsvlag – de vlag van het land dat je bezoekt – in het stuurboordwant. Een verenigingsvlag, voor ons de blauwe vlag van de LVBHB dus, komt in het bakboordwant. Tegenwoordig zie je ook vaak provincievlaggen in het stuurboordwant, Friesland is tenslotte ook een soort buitenland. Bij motorschepen hangt zowel de beleefdheidsvlag (aan SB) als de maatschappijvlag (aan BB) in de navigatiemast voorop. Plus de nodige vlaggen van motorenfabrikanten, verzekeringen, leveranciers, noem maar op. In de jachterij zijn reclamevlaggen beslist not done, maar in de binnenvaart zijn (en waren) die heel gebruikelijk. Dus als je gerestaureerd hebt naar het tijdbeeld van voor de oorlog, moet je ook een reclamevlag van voor de oorlog op de kop zien te tikken!
Een prinsengeus (zo’n klein vierkant vlaggetje met driehoeken in de nationale kleuren) màg op een jacht, liefst op de botteloef of voorop de kluiverboom. Dat is dan wel een enkele prinsengeus, de dubbele is voorbehouden aan de marine.
Op sommige vrachtschepen stond (en soms: staat) ook een geus op de steven. In mijn belevingswereld is dat altijd een vlaggetje van één bepaald motormerk, maar dat zal wel niet kloppen. Dat geusje op de steven is dan bij een leeg, achteroverhellend schip precies het hoogste punt, dus de schipper kan bij een lage brug – alle masten gestreken, de stuurhut afgebroken – meteen zien of hij onder die brug door kan of niet. Sleepboten zie je er ook vaak mee. Handig!
Op feestdagen mag alles uit de kast. Letterlijk: die hele kast vol met seinvlaggen waar niemand ooit iets mee doet zijn ideaal om te pavoiseren. Sterker nog, je wordt geacht om alleen maar met seinvlaggen te pavoiseren. Dus niet met allerlei wilde vlaggen waar de plaatselijke tagrijn vanaf moest. Eén hijs seinvlaggen in de fokke- of kluiverval en één van de masttop naar het uiteinde van de giek. Op motorschepen natuurlijk over de volle lengte van het ruim, van de navigatiemast naar de stuurhut. Op feestdagen mag je ook “vlaggen van top”: een (extra) Nederlandse driekleur aan zijn eigen vlaggenstok bovenin de mast hijsen. Oranje wimpels voer je natuurlijk alleen als er iets rond het koningshuis te vieren valt. Gepavoiseerd varen is niet praktisch, dus blijf stilliggen of haal je pavoisering weg.
Vaantjes, vlaggen, wimpels
Op de Rijn had je de douanevaantjes (Zollfahnen). Dat was in de tijd dat er geen marifoon was, laat staan telefoon aan boord. Voor Lobith (eigenlijk Tolkamer) lag je stil om uit te klaren, voor Emmerik weer om in te klaren. Afvarend natuurlijk omgekeerd en dan moest je er voor opdraaien. Met één of twee driehoekige groene vlaggetjes gaf je aan of je douane aan boord nodig had, en welke douane, de Nederlandse of de Duitse. Als je ze half hees wilde je niet de douane, maar een expediteur aan boord hebben. Voorbij de grens gaf een enkel groen vlaggetje achterop aan dat je niet ingeklaarde goederen aan boord had, bijvoorbeeld als je op doorreis was naar Zwitserland of Frankrijk. Het ruim moest dan verzegeld zijn.
Ik hoop dat de “blauwe vlag” bij al onze leden bekend is: ik houd bakboordwal. Gehesen aan een vlaggenstok die uit de stuurhut stak. Het is tegenwoordig het blauwe bord, ik geloof dat een vlag niet eens meer mag. Maar ik heb eind jaren zestig op onze zeiltjalk nog wel met een kiel aan een bezemsteel gestaan, om de duwboot Olivier van Noort te laten zien dat we zijn bord begrepen. Wist u overigens dat er op de rivieren ook zoiets bestond als een oploopvlag? Ook een blauwe vlag, maar dan op het voordek – dus meestal in het navigatiemastje – met een loden bal onderaan, een trechter waar hij in getrokken kon worden bovenaan en een touwtje over de volle lengte van het dek waarmee hij vanuit de stuurhut gehesen en gestreken werd. Officieel pas in 1984 afgeschaft op Maas en IJssel, maar niemand die hem toen nog gebruikte. In dezelfde tijd, maar juist niet op de grote rivieren (daar gold toen al het Rijnvaart Politie Reglement met andere tekens): de sleepvlag. Wie heeft hem nooit gebruikt, de vierkante vlag met de rode rand en het witte vlak erin?
Wat verder? Kijken we naar 19e eeuwse scheepsportretten dan zien we dat zeegaande schepen een naamswimpel hadden die, naar we mogen aannemen, alleen bij hoogtijdagen gevoerd werd. Er is ook sprake van kapiteins- of collegievlaggen: iedere kapitein had zijn eigen vlag met een letter en een nummer erin. De letter stond voor een schipperscollege, het nummer gaf aan welke schipper binnen het college op dit schip bevel voerde. Beide gebruiken lijken terug te komen in de grote chartervaart. Het is natuurlijk ook een goede manier om je te onderscheiden.
Rouwvlaggen
Last but not least: de rouwvlaggen. In de tijd dat men aan boord woonde en weinig communicatiemogelijkheden had tussen schippers (-gezinnen) onderling, laat staan tussen schippers en de wal, waren dat vlaggen waarmee men te kennen gaf dat er een sterfgeval aan boord (of in ieder geval in de heel naaste omgeving) geweest was. Voor Rooms-katholieken was dat een driehoekige wimpel met een liggend kruis erin, zwart op een witte achtergrond en met een zwarte rand afgezet. Voor protestanten was het een heel interessante vlag: eveneens driehoekig, eveneens zwart-wit, maar met een levensboom met hangende takken in een witte cirkel. De rouwvlag werd in plaats van de nationale vlag op het hek van het schip gevoerd. Je ziet ze nog een enkele keer, maar ze hebben hun praktische betekenis natuurlijk helemaal verloren.
Besluit
Ik eindig zoals ik begon: vlaggen is een vorm van beleefdheid. Je bent niets verplicht, je hoeft niets te laten. Wat “goed” vlaggebruik is hoort kennelijk bij een bepaalde groep. Oordeel daarom niet te snel over anderen, het is heel goed mogelijk dat zij juist proberen zo historisch mogelijk te vlaggen.
1Verzameling van Verordeningen voor de Koninklijke Marine nummer 168, Ministerie van Defensie, 1956