Van Brielle naar Emmerich in 1572

Door Jan Sepp , 14 juli 2016

1 april 1572, de Watergeuzen nemen Den Briel in. Paniek bij de autoriteiten! De Hertog van Alva eist inzicht: worden de overige provincies ook bedreigd? Hoe snel kunnen de Watergeuzen de oostgrens, toen nog bij Emmerich, bereiken? Bijna 450 jaar later was die vraag nog steeds niet beantwoord. De conservator van het Historisch Museum Den Briel die De Tachtigjarige Oorlog onder zijn hoede heeft stelde de vraag opnieuw.

De vraagstelling

“Is er iets bekend over de duur van transporten van de binnenscheepvaart met zeilboten en/of trekschuiten in de 16de eeuw? Ik zou willen achterhalen hoe snel iemand van Brielle in het uiterste westen van het land naar Emmerik in het uiterste oosten kon reizen, stroomopwaarts, hetzij via de noordelijke route over de Lek en de Nederrijn, hetzij via de zuidelijke route over de Waal.

Laten we uitgaan van drie scenario’s: eerst dat de schipper geluk heeft met de wind en steeds kan genieten van een strakke bries uit het westen, vervolgens bij totale windstilte, en tot slot bij nadelige wind uit het oosten. En hoelang zou dit traject in omgekeerde richting duren, dus stroomafwaarts, volgens dezelfde drie scenario’s?”

De vraag spreekt zowel van transporten als van personenvervoer (“iemand”). Ik hou het even op “iemand met een schip”, dus geen passagier maar een schipper. Misschien wel een Watergeus?


Zelf gedaan, 5 eeuwen later

Allereerst uit eigen ervaring. Ik heb zo’n veertig jaar geleden bijna precies die tocht gemaakt met een tjalkje van bijna 15 meter. We waren met een groep ervaren mensen: allemaal studenten, maar we hadden ook allen de tjalk eerder geschipperd. De tocht ging van Hellevoetsluis naar Angeren aan het Pannerdens Kanaal. We zijn gevaren via het Haringvliet, Hollands Diep, Bergse Maas (die in de 16e eeuw nog niet bestond) en de Maas op tot Heumen. Daarna op de motor door het Maas-Waalkanaal en weer zeilend naar Millingen (veertig jaar geleden kon dat nog met een tjalk, zeilen op de Waal bij Nijmegen). Tenslotte op de motor het Pannerdens Kanaal op tot Angeren.

Het woei hard uit het zuidwesten, een dikke vier, vlagen van vijf. Dus dat komt min of meer overeen met uw eerste scenario. We hadden een rif gestoken maar we scheurden over het water. De eerste dag vertrokken we om een uur of half zeven ’s ochtends uit Hellevoetsluis en waren om acht uur ’s avonds in Kerkdriel. De tweede dag voeren we redelijk op ons gemak naar Heumen. Ik weet de tijden niet meer, maar we hebben, inclusief twee sluizen bij de stuwen van Lith en Grave, er niet veel meer dan een uur of acht over gedaan. De boot moest per sé op maandagmorgen in Angeren liggen, dus op zondag zijn we vroeg opgestaan. Op de motor door het Maas-Waalkanaal. Tot onze eigen verrassing voeren we rond het middaguur de Waal bij Nijmegen op. Daar was zo weinig scheepvaart dat we het aandurfden het zeil weer bij te zetten. Twee van de opvarenden waren lokaal bekend en wisten waar je buiten de betonning kon varen en waar niet. We hebben toen een prachtig tochtje naar Pannerdense kop gemaakt. Het was vroeg in de herfst, het water stond laag, we hadden weinig tegenstroom. Daarna op de motor naar Angeren (ongeveer halverweg het Pannerdens kanaal), waar we nog voor de thee aanlegden, dus rond half vier, vier uur.

September 1975: van Hellevoetsluis naar Angeren

Dus met de juiste wind is het tegenwoordig in drie dagen prima te doen van Brielle naar Emmerich. Als uw schipper goede wind had en in de zomer voer (dus lang daglicht); als er voldoende water stond; als vanaf zonsopgang de vloedstroom mee liep vanaf Brielle; als de stroom op de rivier zwak was en als hij niet teveel oponthoud had bij de tollen van Dordrecht, Gorinchem en Nijmegen, dan moet hij het met een licht scheepje in twee en een halve dag à drie dagen hebben kunnen doen. Hij had geen sluizen en voer niet om via de Maas (wij durfden niet het hele stuk Waal op te zeilen, en de Lek was voor ons erg om geweest.) Dat is dan dus echt het optimale scenario.


Maar dan nu de literatuur.

Geen beurtschepen of trekschuiten

Even een opmerking: er waren in de 16e eeuw trekschuiten noch beurtschepen. Jan de Vries, nog altijd dé authoriteit op het gebied van vroege beurt- en trekvaart, zegt stellig dat er vóór 1580 geen of nauwelijks beurtvaartovereenkomsten waren.1Jan de Vries: Barges & Capitalism, Passenger transport in the Dutch Economy (1632 – 1839) blz 18. Oorspronkelijk in de AAG bijdragen 21, Wageningen 1978, maar ik gebruik de versie van HES Publishers, Utrecht, 1981. Weststrate zegt hetzelfde: “De rivierbeurtvaart kwam […] pas aan het begin van de zeventiende eeuw echt van de grond, in het goederenverkeer van de zestiende eeuw speelt ze nog geen rol van betekenis”.2J. Weststrate: In het kielzog van moderne markten. Handel en scheepvaart op de Rijn, Waal en IJssel, circa 1360 – 1560. Proefschrift Leiden 2007, Pagina 266. De oudste trekvaarten zijn al van meer dan een eeuw later, van het begin van de 17e eeuw.3De Vries, pagina 21.

Dus uw schipper zal niet met een beurt- of trekschip gevaren hebben.

Overigens was dat ook veel later nog heel moeilijk. Filarski vertelt over de periode rond 1800 dat er op de Lek en de Neder-Rijn van Vreeswijk tot Keulen grotendeels werd gejaagd. Maar … “Tussen Vreeswijk en de Duitse grens moesten de paarden niet minder dan vijftien keer over de rivier worden gezet. Bij hoogwater stonden de jaagpaden onder water en waren dus onbruikbaar”.4R. Filarski: Kanalen van de Koning-Koopman. Goederenvervoer, binnenscheepvaart en kanalenbouw in Nederland en België in de eerste helft van de negentiende eeuw. Amsterdam, NEHA, 1995. Blz. 95 Voor de verbinding over de Merwede en de Waal gold een soortgelijk probleem: tussen Rotterdam en Gorinchem … “ontbraken de jaagpaden volledig. Tussen Gorinchem en Nijmegen was een groot deel van het jaagpad door overstromingen verwoest of wegens gebrek aan toezicht onbruikbaar geworden.”5Filarski, blz. 96. Zou het in de 16e eeuw beter geweest zijn? Kortom: geen trekschuiten. Zeilen en van de stroom gebruik maken waren de enige mogelijkheid. Merk op dat vóór de afsluiting van het Haringvliet er vloedstroom liep tot Woudrichem, en dat de verticale getijbeweging meetbaar was tot Nijmegen.

Lek of Waal?

De Lek? Niet waarschijnlijk. Vóór de komst van het Pannerdens Kanaal in 1709 was dat een zeer onberekenbare rivier. Nu eens stond hij bijna droog, dan weer overstroomde hij – en dat heel regelmatig. Maar ook daarna was het geen goede rivier om te bevaren. Ik noemde al de problemen met jagen. Maar ook na de komst van het Pannerdens Kanaal stond er, bij “normaal laag water” (zomerpeil, zouden we nu zeggen) ondiepten waar minder dan een meter water stond.6Filarski, blz 95. Hoe groot en hoe diep stak het theoretische schip dat u wilt laten varen? Als het dieper stak dan een meter dan viel de Lekroute af. Dat blijkt ook uit de ons ter beschikking staande gegevens: Weststrate heeft de tolgegevens van Arnhem en Nijmegen tussen 1543 en 1557 teruggevonden. Arnhem heeft in die periode beduidend minder scheepvaartbewegingen dan Nijmegen: van minder dan een kwart tot net iets meer dan de helft.7Weststrate, blz 199.

Dus: de Waal. Stel je ook daar niet al te veel bij voor. In de hierboven genoemde tolgegevens is de mediaan van het aantal scheepvaartbewegingen 638 per jaar – dus er kwamen gemiddeld minder dan twee schepen per dag langs Nijmegen! In 1552 vertolde tussen 1 april en 6 april geen enkel schip in Nijmegen, en ook niet tussen 7 en 14 september 1553.8Weststrate, blz 216. Dat wil zeggen dat er een week lang geen vrachtschip langs de stad kwam! De rivier was dus veel minder druk bevaren dan nu. En ook de Waal was niet heel diep: Op het schilderij van Frans van der Meulen over het rampjaar 1672 – Lodewijk XIV trekt bij het Tolhuis bij Lobith de Rijn over – zie je de Franse troepen gewoon te paard de rivier oversteken. 12 juni 1672, hartje zomer, dus relatief laag water: de paarden zijn nat tot aan hun schoften, de voetsoldaten kunnen waden. Dit is illustratief voor de waterstand in de hele 16e en 17e eeuw. Het Pannerdens kanaal was dan ook niet bedoeld om overstromigen tegen te gaan of de scheepvaartroute te verbeteren, maar als militair verdedigingswerk.9Z.A. van der Meer: Het opkomen van den Waterstaat als taak van het Landsbestuur in de Republiek der Vereenigde Provincien. Proefschrift Delft 1939. Blz 135.

Frans van der Meulen: Lodewijk de XIV trekt bij het Tolhuis de Rijn over.
(Wikimedia commons)

Nog één punt: de schipper moet de rivier kennen. Tot mijn verrassing vertelt Filarski over het begin van de 19e eeuw: “Evenals op veel andere rivieren was op de Waal reeds een eenvoudige bebakening aanwezig, die door bakenmeesters werd bijgehouden.”10Filasrski, blz 96. Was dat drie eeuwen eerder ook al zo? Maar zelfs met “eenvoudige bebakening” moet je de bakens goed kennen om te weten wat ze inhouden. De schipper die van Brielle naar Emmerich wil varen moet de rivier ofwel heel goed kennen, ofwel een loods nemen. Zonder dat loop je gegarandeerd ergens vast. Maar een loods nemen kost tijd. Ik ken dat nog uit de jaren ’70 op de Rijn bij de Lorelei en het Binger Loch: de loods moest naar het schip toe komen. Dat betekende inhouden, de loods aan boord nemen, de besturing overdragen … Op een motorschip op de Rijn toch al gauw een minuut of wat vertraging. Als de loods met een roeiboot gebracht moet worden dan moeten we langer inhouden. Inhouden bestaat op een zeilschip uit zeil minderen (geien of katten) en daarna weer bijzetten. Hetzelfde als de loods weer van boord ging. Dus de schipper die de rivier niet op zijn duimpje kende verloor bij drie à vier loodsen toch al gauw een uur of wat tijd. In het optimale scenario kende de schipper het hele traject op zijn duimpje, dat scheelt weer tijd.

Scheepstype

Wat voor schip gebruikte uw schipper? Brielle was in de 15e eeuw een bloeiende havenstad geweest en een felle concurrent van Dordrecht, maar in de 16e eeuw was de haven (het Goote) verzand en had Dordrecht het gevecht om de stapel gewonnen. De eens bloeiende visserij had zich verplaatst naar andere steden in de Maasmond.11Haak, S.P.: ‘Brielle als vrije en bloeiende handelsstad in de 15e eeuw’, BVGO IV-6 (1907) blz 7-66. Er was dus in Brielle niet zo veel keuze meer in schepen als in de eeuw daarvoor. Hoe dan ook, een schipper van een zeeschip zou het wel uit zijn hoofd laten de rivier op te gaan: te ondiep, te grillig en te kleine havens. Maar vooral: varen op de rivier betekent bijna altijd laveren, als het niet op de heenweg is dan wel op de terugweg, en de vierkant getuigde zeeschepen waren daar eenvoudigweg niet toe in staat. Een zeeschip op het binnenwater was in oorlogstijd bovendien een sitting duck voor iedere vijand die het zou willen beschieten. Dus in ieder geval een deel van de vloot van Lumeij, die op 1 april 1572 Den Briel veroverde, valt af. Die kwam immers met zijn vloot uit Engeland aangevaren. Fluiten, Katschepen, Galjoten, Pinassen, ze vallen allemaal af.12Voor de types zeeschepen in die tijd zie J. van Beylen: Scheepstypen. In Maritieme Geschiedenis der Nederlanden, deel 2 (Bussum, 1977), blz 11 – 66.

Terzijde: ik zou wel eens uitgezocht willen zien met wat voor schepen Gorinchem (van de martelaren van Gorkum) en Schoonhoven in 1572 geplunderd zijn. Iedereen roept altijd dat de Watergeuzen dat deden. Die hadden dus kennelijk ook schepen die landinwaarts konden opereren. Waren dat dezelfde Watergeuzen die Brielle veroverd hadden? Met hun eigen schepen of met andere schepen? Maar goed, dat dus terzijde.

De grotere riviervrachtschepen, de schepen die in de tollen van Nijmegen genoemd werden, waren het Vlotschip , het Gasthuis en de Swelis.13Marseille, T., Wat tolboeken vertolken. Koophandel, schepen en scheepvaart op de IJssel rond 1570 (Leeuwarden 1993).Blz 24 -25. Het Vlotschip was precies dat: een houtvlot, al of niet met boorden maar wel met lading aan boord (Rijnwijn!), dat de reis stroomafwaarts maakte en in Dordrecht gesloopt werd. Dus blijven Gasthuis en Swelis over, waar we niet veel over weten, behalve dat het vermoedelijk aak-achtigen waren. Het Gasthuis was misschien wel hetzelfde als de later bekende Samoureus, en de Swelis was misschien wel hetzelfde als een Beitelaak.14T. Marseille: Varen op de grote rivieren rond 1580. De tolboeken van 1565, 1582 en 1603 over kooplieden, schippers, goederen en schepen. Culemborgse akten over scheepsbouw. Een verkennende documentatie. (Leeuwarden, 2001.) Blz 185. Dat waren beide lange, slappe typen, meer gericht op jagen dan op zeilen, meer gericht op de Duitse Rijn dan op de Nederlandse benedenrivieren.

Reinier Nooms: Een Samoureus
(Wikimedia Commons)

Allemaal misschiens, maar er waren dus wel degelijk rivierschepen. Maar of die ook in Brielle voorhanden waren? Een eeuw eerder zeker, maar in de 16e eeuw was de grotere scheepvaart op Brielle, als hierboven gezegd, verlopen. Hoeveel vracht wilt u vervoeren? Mag het een kleiner rivierschip zijn, een boeier-achtige, of een vissersschip? Dan hebben we meteen een sprietgetuigd scheepje, niet te zwaar en goed wendbaar. Waarschijnlijk met zwaarden, dus het kan laveren en bij ondiepten net iets langer doorvaren: als het schip vastloopt haalt de bemanning het zwaard op en kan verder.

Een knorrige passagier wil tempo zien

Ik kan geen litteratuur vinden over de lengte van reizen. Die moet voorhanden zijn in reisverslagen en dergelijke, maar mijn blikveld rijkt niet zo ver. Het enige wat ik gevonden heb is een klagerig verhaal over een barre tocht van Nijmegen naar Gorinchem uit het begin van de 19e eeuw, met slecht weer en aan de grond lopen, dat wordt aangehaald door Filarski. Het opmerkelijke daaraan is niet dat de tocht lang duurt, maar dat de verteller ervan uitging dat, als hij ’s morgens om negen uur te Nijmegen scheep gaat, hij ’s avonds in Gorinchem aan zal komen. In plaats daarvan zijn ze pas om vier uur voor (Zalt-) Bommel, alwaar het schip een deel van zijn lading lost. Om zes uur varen ze verder en om 8 uur ’s avonds gaat de schipper voor anker te Nijevelt.15Aangehaald in Filarski, blz 96-97. Nijevelt? Dat was een kasteel in Utrecht! Ik neem aan dat de passagier Nieuwaal bedoelde.

Maar het spannende is dus dat nog vóór het tijdperk van de stoomschepen een passagier knorrig is dat hij niet die avond in Gorinchem komt. Op de huidige rivier is van Nijmegen naar Gorinchem van kilometerraai 884 tot kilometerraai 957, dus 73 kilometer. Als we toch bezig zijn: Emmerich ligt bij kilometerraai 851 en Brielle … tja, Brielle heeft geen raai. Laten we het houden op 1026, dat is de Maeslantkering. Dan is de totale afstand tussen Emmerich en Brielle dus 175 kilometer (1026 – 851). Dat zal in het verleden iets meer geweest zijn: er is de afgelopen vier eeuwen aardig genormaliseerd. Maar voor de relatieve afstand tussen enerzijds Nijmegen en Gorinchem en anderzijds Brielle en Emmerich maakt dat niet uit. De passagier van Filarski is dus knorrig dat hij drie-zevende deel van de afstand niet in één dag aflegde. Eerlijk gezegd kan ik daar alleen de conclusie uit trekken dat die man uitging van het optimale scenario.


De drie scenario’s

Zo, we hebben wat beperkingen aangebracht. Uw schipper gebruikt geen beurt- of trekschip, hij vaart niet over de Lek maar over de Waal en hij gebruikt een handzaam, sprietgetuigd schip met zijzwaarden, dat kan kruisen en dat beperkt vracht mee kan nemen. Maar nu terug naar de kernvraag: hoe lang duurde een tocht van Brielle naar Emmerich in de drie scenario’s?

Van Den Briel naar Emmerich in 1572

Eerste scenario

Allereerst het optimale scenario. Dat houdt in:

  • stroomopwaarts tijstroom mee, liefst het hele stuk van Brielle tot Gorinchem
  • harde maar geen stormachtige wind uit het zuidwesten
  • voldoende hoog water om middenin de rivier niet vast te lopen
  • maar niet hoog genoeg om een ernstige tegenstroom te ondervinden
  • lang daglicht (en een schipper die dat daglicht benut)
  • geen of nauwelijks oponthoud bij de tollen in Dordrecht, Gorinchem en Nijmegen
  • om zo lang mogelijk van de tijstroom mee te profiteren moet de kentering kort na het vertrek uit Brielle vallen
  • kruisen is niet nodig
  • de schipper kent het hele traject op zijn duimpje en heeft dus geen tijdverlies door op ondiepe plaatsen een loods te nemen.

Bovenstaande paragraaf, én mijn eigen ervaring uit de eerste paragraaf, geven dus aan dat je onder al die ideale omstandigheden in twee en een halve dag à drie dagen de tocht kunt maken.

Op de terugweg, stroomafwaarts, veranderen er een paar punten in het optimale scenario:

  • stroomafwaarts tijstroom mee van Gorinchem tot Brielle
  • harde maar geen stormachtige wind uit het noordoosten
  • nu juist wel hoog water en dus een sterke meestroom op de rivier
  • om zo lang mogelijk van de tijstroom te profiteren moet de kentering kort na het passeren van Gorinchem vallen.

Het enige echte voordeel is hier dus de rivierstroom. Hoe harder, hoe beter. We kunnen een voordeel behalen van vier kilometer per uur! Op de totale tijd tussen Emmerich en Gorinchem, 94 kilometer volgens de moderne raaien, moeten we zo circa vier uur kunnen verdienen. Een flinke rivierstroom zorgt er ook voor dat de tijstroom tussen Gorinchem en Brielle asymmetrisch wordt: de ebstroom vloeit langer dan de vloedstroom. Laten we het zo samenvatten: stroomafwaarts zou het mogelijk moeten zijn geweest de tocht in twee dagen te maken, onder ideale omstandigheden.

Tweede scenario

Dan het tweede scenario: totale windstilte. Daar zijn we stroomopwaarts snel mee klaar: Het schip vaart niet. We kunnen langs de rivier niet jagen. Bomen, boegseren? Allemaal leuk om een haven binnen te lopen, maar op de langere afstand onrealistisch.
De schipper wacht tot er wind komt. Dat moet in ieder geval voldoende wind zijn om de rivierstroom boven Gorinchem dood te varen. Maar ook in dat geval moet er tenminste één tijstop gemaakt worden tussen Brielle en Gorinchem: het lukt bij weinig wind gewoon niet om in één vloed die afstand af te leggen, en het moet al best pittig waaien om de combinatie van rivierstroom en ebstroom de baas te kunnen. Nog afgezien van het feit dat het water erg onrustig wordt van wind tegen stroom. Hoe lang duurt de tocht? Zo lang als de windstilte aanhoudt. En dan dus nog zeker enkele dagen (ervan uitgaand dat het niet meteen gaat stormen). Laten we zeggen: de periode van de windstilte plus vier dagen.

Stroomafwaarts ligt het iets genuanceerder. Allereerst: de schipper kan zich niet door de stroom mee laten voeren. Als een schip over de bodem precies even hard vaart als de stroom, dus eigenlijk stilligt ten opzichte van de stroom, dan is het onbestuurbaar.16Pieter Klapwijk: Varen op Stroom, Baarn 1974. Blz 17.Binnen een kilometer van Emmerich zou het schip hoog en droog op de banken zitten.

Maar … er bestaan een aantal technieken die maken dat we zonder wind toch manoevreerbaar blijven.

De eerste is gebruikmaken van de “wind op stroom”. Klapwijk vergelijkt de rivier met een grote bak water op rails die langzaam, gemiddeld met een gangetje van vier kilometer per uur, van Emmerich naar Rotterdam zakt. Als we nu bij windstilte op het land in die bak het zeil hijsen, voelen we door de verplaatsing van de bak een westenwind van vier kilometer per uur. Dus we kunnen zeilen. Proefondervindelijk is bewezen dat kruisen met die wind geen zin heeft. Maar we kunnen wèl vóór de wind gaan varen, met zo weinig mogelijk zeil. Dat wil zeggen dat het zeil voldoende remt om bestuurbaar te blijven, maar niet zoveel dat we de stroom doodvaren.17Zie Klapwijk: blz. 43 . Dus bij een betrekkelijk krachtige rivierstroom van vier kilometer per uur is het resultaat dat we ons met een gangetje van twee kilometer per uur omlaag laten meenemen. Het stuk tussen Emmerich en Gorinchem is 94 kilometer, dus we doen daar 47 uur over. Pas op dat we ’s nachts niet kunnen varen dus dat is, reëel gesproken, vier dagen. Dan moeten we nog de 86 kilometer van Gorinchem naar Brielle. Nu hebben we verschijdene tijstops nodig, en de stroomsnelheid moet boven de twee kilometer liggen om dit sowieso te laten werken. Maar àls we stroom mee hebben, dan is die harder. Dus reken nog eens vier dagen. Zelfs als het acht dagen achtereen windstil zou blijven, kunnen we toch in die acht dagen van Emmerich naar Brielle komen.

De tweede techniek is gebruikmaken van stevelen. Daarmee maak je gebruik van het feit dat de rivier van hoog naar laag stroomt. Leg je schip midden op de rivier en het valt naar beneden toe. Het kost tijd om op gang te komen, maar na verloop van tijd vaar je binnen die bak water die toch al van oost naar west loopt, nog eens met een vaartje van een paar kilometer (je valsnelheid) naar het westen. Stroom mee en valsnelheid mee! En omdat je binnen de bak vooruit vaart ben je ook nog bestuurbaar.
Ik heb geen idee hoe realistisch dit is. Op de Bovenrijn, dus boven Mainz, waar het verval vrij groot is, werd tot in de jaren zeventig nog gesteveld. Dat scheelde weer een sleepboot. Binnen de LVBHB is er een schipper die claimt dat hij op de Gelderse IJssel gesteveld heeft.18Gerard Meijer schepte daar een jaar of tien geleden over op. Heeft hij dat ergens gedocumenteerd? Maar misschien is dat schipperslatijn: je moet een zwaar schip hebben, en een stevig verval, om sowieso op gang te komen. Totdat je die gang hebt, ben je onbestuurbaar.

Als er al op de Waal al gesteveld werd, dan is dat bij mij niet bekend. Wie het tegenwoordig wil proberen kan op een stevig gesprek met Rijkswaterstaat rekenen. Maar àls het kan, en als het vroeger ook gebeurde, dan waren we veel sneller bij Gorinchem dan met het ons laten afzakken met een puntje zeil. Stel dat onze schipper niet bang was en met stevelen nog eens twee kilometer per uur won, dan viel hij dus met zes kilometer van Emmerich naar Gorichem. 94 kilometer gedeeld door 6 kilometer per uur: hij zou er dan een kleine zestien uur over doen: één lange dag. Nogmaals: ik ken geen enkel bewijs dat dat kunstje ooit geflikt is. De vier dagen die nodig zijn om met windstilte van Gorinchem naar Brielle te komen veranderen niet: Beneden Gorinchem is het verval veel te klein, en de vloedstroom viel met stevelen zeker niet te overwinnen. Maar àls onze schipper kon stevelen, voer hij dus zelfs bij windstilte in vijf dagen van Emmerich naar Brielle.

De derde techniek is je voor krabbend anker de rivier laten afzakken. Het idee is dat het anker niet “houdt”, maar wel zoveel remt dat je weer bestuurbaar bent op stroom. Ook met deze techniek verlies je ten opzichte van de stroom. Hij is onbetrouwbaarder dan het je laten afzakken voor de stroomwind, dus niemand die dat doet of, ongetwijfeld, deed.

Kortom: bij scenario 2, totale windstilte, was het mogelijk voor onze schipper om het traject Emmerich – Brielle af te leggen in tussen de vijf en de acht dagen.

Derde scenario: Nadelige wind uit het oosten

Precies om deze reden heb ik eerder onze schipper een handzaam, klein scheepje gegeven: een vrachtboeier of een vissersschip. We kunnen er vrijwel zeker van zijn dat zo’n scheepje een spriettuig had. Kijk bijvoorbeeld naar het schilderij Gezicht op Dordrecht van Albert Cuyp.

Albert Cuijp: Gezicht op Dordrecht
(Wikimedia Commons)

Dat schilderij is van midden 17e eeuw, dus een eeuw later dan we in beschouwing nemen, maar zelfs dan nog zien we bij de binnenschepen uitsluitend sprietzeilen. Het zeilen met een spriet laat relatief veel zeil toe, dat toch gemakkelijk te behandelen is19Zie bijvoorbeeld de website Zeepunterzeilen van Gait Berk, maar er is een nadeel aan: op één van beide slagen snijdt de spriet in het zeil, dus de aerodynamische vorm van het zeil wordt gebroken. Als de wind recht uit het oosten komt zal onze schipper zijn spriet aan stuurboord hebben gezet. De Waal loopt stroomopwaarts gezien tot Nijmegen iets naar het noorden.

Ik moet schatten hoeveel tijd opkruisen met een sprietzeil kostte, ik kan daar niets over vinden in de literatuur en ik heb er zelf ook geen ervaring mee. Met onze tjalk waren we twee tot twee en een half keer trager als we een rak moesten kruisen, ten opzichte van datzelfde rak van de wind varen.

Eén puntje rond oostenwind mag niet onvermeld blijven: als wind en stroom uit dezelfde hoek komen wordt de golfhoogte minder. Dat kan het kruisen vergemakkelijkt hebben. De slagen zijn echter ongunstig: we verleieren niet alleen, maar we worden ook nog eens door de stroom teruggezet. En waar het in een bezeild rak gemakkelijk is binnen de betonning te blijven, hoe rudimentair die ook is, heeft iedere schipper de neiging om bij het kruisen net even langer door te gaan – soms net even té lang.

Nogmaals: ik heb geen ervaring met, noch literatuur over, het kruisen met een sprietzeil maar ik denk dat we dat toch wel een factor 2,5 trager kunnen maken. Dus zelfs als alle andere omstandigheden optimaal blijven, schat ik dat de tocht van Brielle naar Emmerich zo’n zes tot negen dagen geduurd zal hebben bij oostenwind.

Stroomafwaarts hebben we natuurlijk juist voordeel van oostenwind. Maar dat heb ik al beschreven in de paragraaf over het optimale scenario. Dus beschouwen we nu het traject van Emmerich naar Brielle bij westenwind. Er zijn nu drie dingen anders dan bij het stroomopwaartse scenario:

  • de wind lijkt op het water harder dan op het land. Wind en stroom komen uit tegengestelde richtingen, dus de resultante wind is de snelheid van de wind plus van de stroom.20Klapwijk, deel I hoofdstuk III.
  • de golfslag op de rivier is (dientengevolge) hoger en onaangenaam
  • de stroom voert ons tegen de wind in. We kunnen langere slagen maken en komen hoger aan de wind. We “verloeveren”.

Het resultaat van de eerste twee punten is dat onze schipper eerder moet reven dan hij stroomopwaarts varend zou doen bij dezelfde wind. Het derde punt is het voordeel van de stroming. Dat mogen we natuurlijk niet nogmaals meerekenen. Door het reven zijn we dus relatief minder snel dan stroomopwaarts. Ik denk dat we nu niet moeten rekenen met een factor 2,5 trager, maar met een factor 3.

Dus, bij stroomafwaartse vaart met tegenwind, waarbij alle andere factoren gelijk blijven aan het optimale scenario, moeten we voor de tocht van Emmerich naar Brielle circa zes dagen rekenen.


Besluit

Ik heb geprobeerd mijn verhaal zo goed mogelijk te documenteren. Verder heb ik natuurlijk vrij veel aannamen moeten doen, maar ik ben redelijk zeker van mijn zaak waar het het de twee optimale scenario’s betreft en het scenario bij windstilte. Over het tegenwind scenario ben ik wat minder zeker. Ik heb, nogmaals, geen ervaring met sprietzeilen en ik heb ook geen literatuur kunnen vinden die er wat zinnigs over zegt.

Ik hoop dat de conservator van het Historisch Museum Den Briel desalniettemin een indruk heeft van wat de variabelen zijn en hoe ze geïnterpreteerd kunnen worden.